zondag 5 mei 2024

Het kamp dat verzwegen werd

Het kan snel gaan. Toen onderzoeksjournalist Hester den Boer enkele jaren geleden ontdekte dat haar opa, Jan den Boer, tijdens de laatste maanden van de oorlog niet in Kamp Westerbork had gezeten – zoals in haar familie altijd werd gezegd – maar in Kamp Erika, was dat voor haar op twee manieren verwarrend. Ten eerste vroeg ze zich af waarom hij dat altijd had verzwegen. Maar misschien belangrijker voor haar, die nog wel aan de UvA een masteropleiding Holocaust- en Genocidestudies had gedaan, was dat zij nog nooit van Kamp Erika had gehoord! Het triggerde haar tot het uitzoeken van het oorlogsverleden van haar opa en de geschiedenis van dat kamp. In het voorjaar van 2023 verscheen het resultaat daarvan, het boek Kamp Erika. Het oorlogsverhaal van mijn opa en het Nederlandse kamp dat verzwegen werd.

En gisterochtend, bij het checken van de laatste versie van dit blogje, verscheen op de website van de NOS een reportage getiteld Namenlijst kamp Erika online, concentratiekamp dat werd vergeten en verzwegen. Opeens staat Kamp Erika in het middelpunt van de belangstelling, en dat nog wel op 4 mei. Het is wel eens anders geweest, vertelt Den Boer in haar boek.

Kamp Westerbork, Kamp Vught, Kamp Amersfoort en, alleen in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog, Kamp Schoorl. Heel veel Nederlanders kunnen dit rijtje opdreunen. Het waren immers de kampen waar opgepakte Joden, Sinti en Roma werden vastgezet, in afwachting van hun transport naar een van de vernietigingskampen in het oosten. De kampen ook die een radertje waren in het systeem van de Endlösung der Judenfrage, de door de nazi´s bedachte definitieve oplossing van het ´Jodenvraagstuk´. Ook voor Den Boer was dat het beeld van de Nederlandse kampen. 

Misschien is het goed om even te vermelden dat Den Boer voor haar dagelijkse werk journalistieke projecten uitvoert. Ze kiest een onderwerp en een vraagstelling, diept dat door eigen onderzoek uit en publiceert daar dan artikelen over. Ze schrijft voor de grote landelijke bladen, maar schrok ook eerder al niet terug voor het format van een boek: in 2019 verscheen Onderdrukt door de Verlosser, een zoektocht naar Stalins erfenis in het Rusland van nu, waarvoor ze maandenlang door de verre binnenlanden van het Russische rijk rondreisde. De grondige aanpak, dus. Zo zou je ook Kamp Erika en het verhaal van haar opa kunnen zien: haar verbijstering – of schaamte – dat ze zo’n kamp niet kende, én de schimmige relatie van haar opa tot dat kamp. De grote wereldgeschiedenis ontmoette haar eigen familiegeschiedenis. Dat was een project dat erom vroeg te worden uitgezocht. 

Kamp Erika, gelegen nabij Ommen, in Overijssel, was met haar maximale capaciteit van 1.300 gevangenen een middelgroot kamp. Het onderscheidde zich op drie punten van de hierboven genoemde kampen: het was géén doorgangskamp voor gevangenen op weg naar de gaskamers; er werden géén Joden opgesloten; en het bewakingspersoneel bestond níet uit Duitsers maar uit Nederlanders. Vanaf mei 1942 zaten er vooral ‘plegers van economische delicten’, oftewel zwarthandelaren. Vanaf medio 1943 werd het gebruikt als doorgangskamp voor mannen die voor de arbeidsinzet in Duitsland waren opgepakt. In de laatste fase van de oorlog diende het als gevangenis voor opgepakte leden van het verzet. In alle jaren waren de gevangenen verplicht dagelijks dwangarbeid te verrichten, meestal bij boeren in de omgeving of in de bosbouw.

Die algemene beschrijving lijkt te duiden op een relatief licht regime, maar schijn bedriegt. Tijdens haar onderzoek zal Den Boer moeten vaststellen dat je in Kamp Erika je leven lang niet altijd zeker was. Dat er vrij veel gevangenen overleden door fysiek en geestelijk geweld. Dat zich onder de bewakers, ogenschijnlijk brave huisvaders, ook regelrechte beulen bevonden die er plezier in hadden iemand zomaar dood te knuppelen. 

Den Boer vertelt haar verhaal langs de lijnen van haar onderzoek. In 35 niet al te lange hoofdstukken denk je als lezer met haar mee, gaat samen met haar naar archieven, bezoekt handenvol 90-plussers die Kamp Erika als gevangene hebben beleefd en luistert naar hun onthutsende verhalen. Je begeleidt haar zelfs wanneer zij met haar campertje een plaatsje heeft gereserveerd op de camping bij Ommen die precies op de plek van het inmiddels afgebroken kamp ligt. Wanneer zij de eigenaar van de camping vraagt naar het verleden van de plek, en naar het ontbreken van een bescheiden maar fatsoenlijke herdenkingsplek, krijgt zij als antwoord dat recreanten naar Ommen komen voor hun ontspanning, dat die geen behoefte hebben aan nare verhalen. De gemeente Ommen staat er ook zo in. Maar gelukkig levert een lezing die zij daar houdt, en waarvan een verslagje in de lokale krant terechtkomt, wel nieuwe informanten op. 

Zoals zo vaak bij het doen van onderzoek wordt de kwestie niet alleen helderder, maar roepen de vondsten ook weer nieuwe vragen op. Zo vindt Den Boer een ontvangstbewijs van 18 maart 1945, getekend door de leiding van een bijkamp van Westerbork: ‘De gevangene J.J.H. den Boer verklaart hiermede te hebben ontvangen de somma van FL. 250 (tweehonderd en vijftig)’.  Een bedrag van 250 gulden was in die dagen een enorm bedrag. Waarom zou hij dat hebben gekregen? Heeft hij daarvoor iets gedaan? Er stond standaard een premie van 25 gulden op het hoofd van een vluchtende gevangene. Heeft hij zich op die manier misdragen? Dat zou betekenen dat hij niet alleen een slachtoffer was, maar ook een dader. Dat zou ook een verklaring zijn voor sommige gedragingen van haar opa na de oorlog. Voor het niet kunnen praten over de oorlog.

De scheidslijn tussen slachtoffer en dader, die soms heel dun kon zijn, wordt vanaf dan een rode draad in Den Boers onderzoek. Op het Nationaal Archief spit ze wekenlang de dossiers door van alle met naam bekende bewakers van het kamp, die na de oorlog zijn opgesteld ten behoeve van de Bijzondere Rechtspleging. Op zoek naar gevallen van zo’n overschreden scheidslijn. Op zoek naar een vermelding van haar opa. Op zoek naar het begrijpen van dergelijk gedrag.

 In het jaar 2000 nam de EU de Stockholm Declaratie aan. Daarin verplichten alle landen die ondertekenden zich om de Holocaust te erkennen, op die plekken musea te stichten ter educatie, en onderzoek te doen. Al eerder, in de jaren negentig, kwamen hiervoor ook fondsen beschikbaar. In Westerbork, Vught en Amersfoort zijn  daardoor nu indrukwekkende museale herinneringsplekken gecreëerd, in Schoorl staat een keurig monumentje. Dit mede door de welwillende opstelling van die gemeenten. Ommen had daar indertijd geen boodschap aan. Heeft dus ook de boot gemist. Een inhaaloperatie leverde een armzalig resultaat op: een monumentje in de vorm van een gedrochtje van slecht beton dat van de campingeigenaar niet meer dan twintig centimeter boven de grond mocht uitstekend. Gelukkig is er nu een boek, denk ik dan. En nationale bekendheid. 

Hester den Boer / Kamp Erika. Het oorlogsverhaal van mijn opa en het Nederlandse kamp dat verzwegen werd / 288 blz / Atlas Contact, 2023

vrijdag 3 mei 2024

Coetzee & Auster: een briefwisseling

Eerder deze week overleed op 77-jarige leeftijd Paul Auster. Hij is een van de schrijvers aan wie ik mijn voorliefde voor Amerikaanse literatuur te danken heb. Vanaf de late jaren tachtig, beginnend met de bekende New York Trilogy, leverde hij vrijwel jaarlijks werk af, zowel fictie als non-fictie. In mijn boekenkast op zoek naar een titel om een blogje aan te wijden, stuitte ik op Here and Now, een in 2013 gepubliceerde briefwisseling met J.M. Coetzee. Het is niet een van zijn bekende boeken, maar evengoed vintage Auster.

In februari 2008 ontmoetten J.M. Coetzee en Paul Auster elkaar voor het eerst. Ze kenden weliswaar elkaars werk, maar hadden nog nooit persoonlijk contact gehad. Het klikte, want kort na die eerste ontmoeting ontving Auster een brief van Coetzee met de uitnodiging een briefwisseling te beginnen. Auster nam die aan, met als gevolg dat er tussen juli 2008 en augustus 2011 ruim tachtig brieven heen en weer gingen tussen het Australische Adelaide, de woonplaats van Coetzee en New York, waar Auster woonde.

Een correspondentie is voor de lezer natuurlijk het meest verrassend en waardevol wanneer de brieven niet zijn geschreven met het oog op publicatie. Dan is het taalgebruik naturel en schrijft men meestal openhartiger. Ik vermoed dat in dit geval vanaf het begin de mogelijkheid van publicatie niet werd uitgesloten. Je ziet beide auteurs namelijk zorgvuldig formuleren, hun betoog soms als een klein essay opzetten en af en toe zelfs even het standpunt van de ander recapituleren - voor het gemak van de lezer - voordat ze er op reageren. Dit resulteert hier en daar in een zekere stroefheid. Maar dit is mijn enige, en tevens voorzichtige, voorbehoud bij Here and Now. Letters 2008-2011. De inhoud van de brieven, de open manier waarop Auster en Coetzee elkaar bejegenen en de spitsvondigheid waarmee meningen soms worden gebracht maken het een boek een genot om te lezen.

De brieven gaan over een breed scala aan onderwerpen: vriendschap, sport, politiek, schrijven, films, liefde, poëzie, seks, geïnterviewd worden, literaire roem en nog veel meer. Het is mooi om te zien dat beide heren zichzelf blijven. Nobelprijswinnaar Coetzee is de ietwat koele analyticus - hij was in een vroeger leven computerprogrammeur - die bij voorkeur een stap achteruit doet om situaties van afstand en in hun context te kunnen beschouwen. Zijn vergelijking van de toenmalige economische crisis met Plato's grot is daar een verrassend voorbeeld van. Auster is emotioneler, denkt associatief en vertelt graag mooie verhalen om zijn argumenten te staven. Hij blijft dan de schrijver die dat in zijn boeken ook zo graag doet.

Dit verschil in houding komt ook naar voren in zoiets simpels als de manier waarop ze hun brieven schrijven en versturen. Ze beginnen de briefwisseling met brieven, verstuurd per post. Maar omdat die soms vertraagd aankomen stapt Coetzee al snel over op e-mails. Auster daarentegen blijft bij zijn traditionele werkwijze, net zoals hij geen mobiele telefoon heeft en hij zijn laptop, na die korte tijd te hebben gebruikt, aan zijn dochter heeft gegeven. Hij sleept liever overal een veertig jaar oude, gereviseerde Olivetti typemachine met zich mee. Het tekent deze briefwisseling dan weer dat enkele terloopse opmerkingen hierover uitmonden in een discussie over de gevolgen van de mobiele telefonie voor de romanschrijver en diens personages. Wanneer die personages altijd en overal van alles op de hoogte kunnen zijn, beroof je de schrijver dan niet van een van zijn meest effectieve middelen om spanning op te bouwen?

Ik heb mij indertijd, en ook nu weer even, met deze brieven uitstekend vermaakt. De heren hadden geen vooropgezet plan, hadden geen agenda van onderwerpen opgesteld. Dat leidt tot een aangename vrijblijvendheid, alles wat langskomt kan besproken worden. Je zou dat ook in negatieve zin kunnen opvatten, maar zo zitten Coetzee en Auster niet in elkaar: beiden – de eerste iets vaker dan de laatste – schrikken er niet voor terug in hun brieven stevige uitspraken te doen. 

Het is jammer dat ze er in augustus 2011 abrupt mee zijn gestopt. Hoewel .... misschien blijkt ooit, bij het opruimen van hun literaire archief – Coetzee is immers ook al op leeftijd - dat ze privé, wellicht in een wat trager tempo, gewoon zijn doorgegaan. Dat deze tachtig brieven slechts een voorproefje waren. Dat zou mooi zijn.

J.M. Coetzee & Paul Auster / Here and Now. Letters 2008-2011 / 248 blz / Viking, 2013

zondag 28 april 2024

In de marge van ´Oppenheimer´

Wat krijg je wanneer je enkele tientallen mensen vraagt iets op papier te zetten over een en dezelfde man? In een mix van familieleden, vrienden en collega’s? Lees De MANIAC, de onlangs verschenen roman van de jonge Chileense auteur Benjamín Labatut, en je ziet waar dat toe kan leiden. Mits die man maar interessant genoeg is. Nu is die man bij Labatut wel héél interessant: hij is een vooraanstaande wetenschapper, briljant wiskundige, betrokken bij de ontwikkeling van zowel de atoombom als de waterstofbom en bovenal iemand voor wie geen morele grenzen leken te bestaan aan de consequenties van zijn vak. De mens is nu eenmaal in staat geweldige maar ook afschuwelijke uitvindingen te doen, daarmee hebben we te leven was zijn uitgangspunt. Die man was Johnny von Neumann (1903-1957).

Hij werd geboren in Boedapest, studeerde daar en in Berlijn wiskunde om achtereenvolgens in die laatste plaats en Hamburg aanstellingen als docent aan de universiteit te krijgen. Maar zijn joodse afkomst leverde hem gaandeweg problemen op, zodat hij besloot naar de Verenigde Staten te emigreren. Hij kwam terecht in Princeton, waar hij aan het befaamde Institute for Advanced Study kon gaan werken. Hij zou daar de rest van zijn leven aan verbonden blijven. J. Robert Oppenheimer contracteerde hem daar kort na het begin van de Tweede Wereldoorlog voor zijn Manhattan Project, het onderzoek naar en de bouw van de atoombom. We hebben dat onlangs in de film Oppenheimer in geuren en kleuren kunnen zien.

Neumann was een eenling. Ook in Los Alamos was hij een buitenbeentje, hij was er alleen te vinden wanneer er bijzonder ingewikkelde wiskundige problemen moesten worden opgelost. Ook na de oorlog bleef hij opdrachten aannemen van het ministerie van Defensie, onder andere voor de ontwikkeling van de waterstofbom. Voor de extreem ingewikkelde berekeningen die hierbij vereist waren – bij de atoombom waren die grotendeels nog handmatig uitgevoerd – bouwde hij een ‘machine’, lees computer. Een helse klus, maar toen die eenmaal werkte betekende dat een enorme stap voorwaarts. Hij noemde die machine de Mathematical Analyzer, Numerical Integrator And Computer Model. De MANIAC. Vanaf dat moment was the sky the limit, althans voor Neumann. Alles was te berekenen, te bouwen, te beheersen, tot voordeel van de mensheid. Je kon met zo’n machine zelfs uitrekenen hoe je een nucleaire first strike tegen de Sovjet-Unie tot een goed einde kon brengen. Het Pentagon was zeer geïnteresseerd. Maar daar was men zich ook bewust van de risico´s. Neumann werd in zijn laatste jaren dan ook streng beveiligd. Stel dat hij door de Russen zou worden ontvoerd…

Labatuts keuze het levensverhaal van Neumann door mensen uit zijn omgeving te laten vertellen – gefictionaliseerd, vanzelfsprekend - is een gelukkige. Het resultaat wordt daardoor heel veelzijdig en indringend. Velen roemen in hun bijdrage Neumanns genialiteit, maar er zijn ook stemmen die hem als kinderlijk naïef beschrijven. Dat spanningsveld is zowel fascinerend als angstaanjagend, en geeft de roman haar kracht.

Benjamín Labatut / De MANIAC / Vertaald uit het Engels door Dirk-Jan Arensman / 380 blz / Meridiaan Uitgevers, 2023

zondag 21 april 2024

Het ideale vakantieboek

Ik heb iets met vakantieboeken. Altijd al gehad. Toen ik nog werkte, en we dus op gezette tijden met vakantie gingen, kon ik al maanden tevoren geen boekhandel voorbijlopen zonder ‘alvast een boekje voor de vakantie’ uit te zoeken. Zodra ik een roman of verhalenbundel zag liggen die mij al vanaf de omslag onbekommerd leesplezier van de luchtige soort beloofde, was de kans groot dat ik die meenam. Maar daarna ging er vaak iets fout. Wanneer dat boek namelijk eenmaal op het stapeltje boeken voor de vakantie terechtkwam, wilde het gelézen worden. ‘Je kan immers niet voortdurend zware kost lezen’, leek het me te zeggen. Dus las ik zo’n vakantieboek maar alvast, meestal tot groot genoegen. En kocht voor de vakantie dan gewoon nieuwe. Of stopte – te vaak – op het laatste moment maar weer een deeltje Russische Bibliotheek in de koffer. Ook best ontspannend. 

Nu ik al een tijdje niet meer werk, lijkt dit gedrag te zijn verdwenen. Het is immers het hele jaar door vakantie, het onderscheid met de andere dagen is weggevallen. Dacht ik. Maar vorige week overkwam mij het weer. Ik struinde op mijn dooie gemak door boekhandel Quist in Bergen op Zoom – mijn echtgenote was in de ernaast gelegen schoenenwinkel ´Florence´ de nieuwe collectie aan het bekijken, dat duurt doorgaans wel even – en raakte aan de praat met de boekhandelaar. Hoe dat zo ter sprake kwam weet ik niet meer, maar op een gegeven moment hield hij ‘het ideale vakantieboek’ voor mijn neus, De betovering van april, geschreven door Elizabeth von Arnim. Voor het eerst gepubliceerd in Londen in 1922, als The Enchanted April, en ter gelegenheid van haar eeuwfeest in 2022 opnieuw uitgebracht, ook in een Nederlandse editie. U raadt het waarschijnlijk al: ik kocht het, en heb het inmiddels ook al gelezen.

Is het een ideaal vakantieboek? Jazeker! Het is het verhaal van twee vrouwen van midden dertig, wonend in Londen, die op een druilerige middag in februari onafhankelijk van elkaar in The Times de volgende annonce lezen: ‘Aan hen die blauweregen en zonneschijn waarderen. Te huur voor de maand april, aan de kust van de Middellandse Zee: klein en gemeubileerd middeleeuws Italiaans kasteel. Het noodzakelijke personeel is aanwezig. Antwoordnummer 1000, The Times.’ Het is begin jaren twintig, de Wereldoorlog en de Spaanse griep zijn net voorbij maar voor deze twee dames lijkt het alsof de algehele treurnis maar voortduurt. Bovendien is hun beider huwelijk lang niet wat zij er zich als jonge meisjes van hadden voorgesteld. Om al deze redenen smachten ze naar een maandje aan de azuurblauwe zee, en nadat ze hebben kennisgemaakt en vastgesteld dat ze elkaars gezelschap beslist zouden verdragen, boeken ze het kasteel.

De reis per schip en trein naar Noord-Italië, de huur van het kasteel, de kosten voor de maaltijden en de drank: al snel realiseren ze zich dat het avontuur hun privé spaarpotjes te boven gaat. Dus zetten zij op hun beurt een advertentie waarin ze vragen om twee dames die hen willen vergezellen en zo de kosten delen. Daarop komen slechts twee reacties: die van een wat verzuurde oudere vrouw, en van een jonge adellijke dame die niets anders wil dan zich voor een maand onttrekken aan het hijgerige gedrag van haar Londense familie en vriendenkring. 

En zo komen de vier in karakter zeer verschillende vrouwen aan in het kasteeltje in Portofino, aan de Ligurische kust, per trein een uurtje ten oosten van Genua. Het kasteeltje en het omringende landschap zijn paradijselijk. Op ieder van de terrassen is het uitzicht over de zee magnifiek. De warmte en stilte ervaren ze als goddelijk na het vieze, mistige en drukke Londen. En wat ze ook achter zich hebben gelaten, realiseert een van de gehuwde dames zich, zijn de in die jaren ´grote onontkoombare waarheden: God, Echtgenoot, Thuis en Plicht’. Ze zijn zichzelf. Ze zijn vrij. Voor even.

Elizabeth von Arnim zou haar reputatie als een van de geestigste schrijvers van haar tijd niet hebben verdiend als ze het hierbij had gelaten. Dat doet ze dan ook niet. Na even te hebben gespeeld met alles wat de nieuwe situatie voor de vier vrouwen betekent, gaat ze pas echt los. De verrassingen volgen elkaar snel op, en aan het einde van het verhaal heeft elk van de dames een geestelijke ontwikkeling meegemaakt, een state of mind bereikt die een verbetering van haar leven zou kunnen betekenen. Dat kan een omgeving als die van Portofino ook met je doen, lijkt Von Arnim te willen zeggen.

Von Arnim schreef de roman in april 1921. Ze verbleef toen zelf in het écht bestaande kasteel, dat ze voor een poosje had gehuurd. Zij was een vrijgevochten vrouw, zo’n vrouw waarin ze de vier dames in haar boek een beetje laat veranderen. Dat is mooi, toch? Dat is ook speels op een hoog niveau. Het laat zien dat een goed boek niet zwaar hoeft te zijn. Toen Von Arnim in 1941 overleed, in de Verenigde Staten, schreef haar collega Hugh Walpole in The Times: ‘She leaves, undoubtedly, some of the wittiest novels in the English language.’

Elizabeth von Arnim / The Enchanted April / 262 blz / Vintage Books, 2022

[ Nederlandse editie: De betovering van april ]



 

zondag 14 april 2024

Mijn vader, de gevangenisdirecteur

Timofey Wolf is directeur van de Koepelgevangenis in Haarlem, beter bekend als De Koepel. Opgegroeid als hij is in de jaren zestig, heeft hij het niet zo op regeltjes. Voor zijn vrouw en dochter koopt hij graag mooie cadeautjes bij de Bijenkorf, maar dan zonder te betalen. Hij slaapt het liefst in een nachtpon, laat wanneer hij op de WC zit de deur op een kier - hij kan niet tegen opgesloten zijn in een kleine ruimte – en kan geen zin uitspreken zonder daarin de woorden godverdomme of herejezus te gebruiken. Naar zijn werk gaat hij keurig in het pak, maar zodra hij thuis is oogt hij als een zwerver. En wanneer zijn achtjarige dochtertje Frida een vriendinnetje te logeren heeft, leert hij de meisjes hoe ze met een vleesmes uit de keuken een ontsnapte gevangene die het huis binnen weet te dringen kunnen uitschakelen.

Die gevangenen zijn nooit ver weg. De directeurswoning staat namelijk op het gevangenisterrein. Vrijwel dagelijks ziet Frida met een busje nieuwe gevangenen arriveren, en wanneer de gevangenen uit ontevredenheid over hun behandeling hun bestek langs de tralies van de cellen laten ratelen, iets wat ze vaak doen, ervaart ze dat doordringende geluid als een sinistere waarschuwing voor komend onheil. 

Frida’s moeder is van het gezonde verstand. Zij werkt als psychologe bij een grote instelling voor kinderen met geestelijke problemen. Zij is gedisciplineerd, kordaat, publiceert over haar vak en geeft er lezingen over. In haar wereld regelen we de zaken duidelijk en doeltreffend. Wanneer ze in de was een Madonna-T-shirt tegenkomt dat haar dochtertje in een kledingwinkel heeft gestolen is haar man trots, maar zij is onverbiddelijk: Frida moet een poosje de cel in. Dus loopt Timofey als een geslagen hond met Frida naar de Koepel, en vraagt een bewaarder haar op te sluiten. De korte tijd die Frida in de naar pis stinkende cel doorbrengt maakt indruk op haar. Maar aan de kleptomanie blijft ze verslingerd, daarvoor is ze teveel een kind van haar vader.

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf is het romandebuut van Maria Kager. Voor een debuut durft ze al verfrissend veel. Het boek voelt aan als autobiografisch, maar de soms per hoofdstuk wisselende verteltechniek verraadt dat het dat slechts tot op zekere hoogte is. Daarnaast kun je het lezen als een onderhoudende, speelse opeenstapeling van vaak uiterst komische verhalen, maar tegelijkertijd lijkt het ook alsof ze langs een rood draadje een monumentje opricht voor haar vader. Nadat Frida’s moeder bij een verkeersongeluk om het leven komt en zijzelf zwaar gewond raakt, wordt de band tussen vader en dochter als vanzelf nog sterker. Het is een tweepersoonshuishouden, waarin Frida degene is die de boel draaiende houdt terwijl haar vader nu pas écht aan de drank en de sigaretten gaat. Desondanks accepteert ze dat, gunt ze hem die vrijheid.

Worden mensen mede gevormd door ervaringen in hun kinderjaren? Het is een vraag die Frida stelt, die ze in deze roman van alle kanten belicht, maar die ze niet algemeen geldend kan beantwoorden. Ze kent immers alleen haar eigen geschiedenis. Maar in het laatste hoofdstuk, waarin ze als volwassen vrouw nog eens terugkeert naar haar ouderlijk huis en tevens de Koepel bezoekt – die dan allang geen gevangenis meer is - merkt ze op dat het favoriete spel van haar dochtertje ‘gevangenisje spelen’ is. Wat misschien ook een antwoord is.

Maria Kager / De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf / 328 blz / De Arbeiderspers, 2024  // (foto Koepelgevangenis: melvinvk)

zondag 7 april 2024

Wonen en werken in het Witsenhuis

In Museum Jan Cunen in Oss bezochten wij onlangs een mooie overzichtstentoonstelling van Willem Witsen. Slenterend over de verdiepingen van deze heerlijk overdadige negentiende-eeuwse stadsvilla raak je langzaam maar zeker onder de indruk van de kwaliteit, maar ook van de veelzijdigheid van Witsens kunstenaarschap. Hij schilderde, was een begaafd etser, maakte de mooiste aquarellen en experimenteerde naar hartenlust met fotografie. Op de zolder van het museum is een ruime selectie van zijn foto’s te zien, waaronder zelfportretten zo open en direct dat ze gisteren gemaakt hadden kunnen zijn. Ook poseerden Witsens vrienden veelvuldig voor de camera. Naast schilders als Isaac Israëls en George Hendrik Breitner waren dat ook de dichters Herman Gorter en Willem Kloos, boegbeelden van de Tachtigers.

In een museumwinkel doe ik vaak ontdekkingen. Zo ook in Oss. Naast de catalogus van de tentoonstelling was er een tweede boekje te koop: Schrijvers onderdak. Wonen in het Witsenhuis. Het is een uitgave van vorig jaar, uitgebracht ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Witsen. Het Witsenhuis is het pand, gelegen aan het Amsterdamse Oosterpark,  waarin de kunstenaar vanaf 1891 een atelier huurde. In 1924, kort na zijn dood, kocht zijn weduwe Maria Witsen-Schorr het huis aan en hield het in stand als herinnering aan haar man. Een kleine twintig jaar later liet zij het na aan de Nederlandse Staat, onder de voorwaarde dat steeds drie verdiepingen gratis ter beschikking moesten worden gesteld aan jonge schrijvers. Op de resterende verdieping, op 1-hoog, bevindt zich nog steeds het atelier van Witsen. In de belendende kamer logeerde in 1892 de Franse dichter Paul Verlaine. Beide vertrekken zijn een tijdcapsule, daarin is in honderd jaar niets veranderd. Op aanvraag kun je ze bezoeken.  

De aanbieding die het bestuur van het Witsenhuis sinds het einde van de jaren veertig doet aan jonge schrijvers is riant: een hele verdieping van het kolossale pand, voor de duur van vijf jaar te bewonen, gratis. Voor de meeste van de achttien schrijvers die op verzoek een stukje schreven waarin ze terugkijken op hun jaren aan het Oosterpark was dat een godsgeschenk. Jonge auteurs die het nog niet hebben gemaakt hebben het immers meestal niet breed. De selectieprocedure is streng, je moet proeven van je werk overleggen, het liefst al gepubliceerd. Sommige schrijvers gaan ver om een plekje te bemachtigen. Ineke Roberta Riem (geb. 1980) schreef zelfs een ontwapenende brief die ze haar moeder en oma liet opsturen: 

Geachte commissieleden, wij zijn geen schrijfsters of dichteressen. Het is bij uitzondering dat wij de pen opnemen en een brief opstellen. Omdat we tobben. Omdat we ’s nachts slecht slapen. Onze dochter en kleindochter heeft gekozen voor het schrijverschap en al haar zekerheden opgegeven. Soms heeft ze maanden geen geld, sinds maart heeft ze niet eens meer een huis. Wij vrezen dat ze beter een andere baan kan zoeken, maar zij wil alleen schrijven. Ze heeft de bezetenheid van Willem Kloos… Haar levensomstandigheden baren ons zorgen. Dus schrijven we u in de hoop dat u er verandering in kunt aanbrengen ...’ Getekend: Mevr. P. Riem-Troost en Mevr. E. Troost.

Het lukte. Al kan het feit dat ze voor haar in 2013 verschenen debuutroman was bekroond met de Bronzen Uil en de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs, én genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, natuurlijk ook een rol hebben gespeeld. Ze bewoont sinds 2020 de derde verdieping van het huis.

Niet iedere schrijver die in het huis woonde is bekend geworden, laat staan beroemd. Maar afgaand op de schrijvers die meewerkten aan de bundel lukte dat de meesten wel: Anneke Brassinga, Conny Braam, Hagar Peeters, Daniël Rovers, Franca Treur, Niña Weijers en Simone Atangana Bekono hebben een grote schare lezers weten te vinden. 

Zijn er in het huis beroemde boeken geschreven? Jazeker. Marga Minco die met haar man, dichter en vertaler Bert Voeten, van 1949 tot maar liefst 1970 de bovenste verdieping bewoonde, schreef er een wezenlijk deel van haar oeuvre, waaronder Het bittere kruid. Hun dochter Jessica, journalist en schrijfster, groeide er op en leverde voor de bundel een ‘familiebijdrage’. Een tweede, inmiddels tot klassieker uitgegroeide roman die er werd geschreven is Gewassen vlees van Thomas Rosenboom. Ook hij bewoonde de zolder. Het enorme woonoppervlak benutte hij om de meterslange rollen behang waarop hij het verhaalschema van zijn roman uitschreef en bijhield uitgerold op de vloer te lagen liggen. Dat maakte indruk op bezoekers. Die hij er trouwens weinig ontving, hij herinnert zich vooral het gedisciplineerd doorwerken. En realiseert zich achteraf de bepalende rol die het Witsenhuis speelde in zijn schrijverschap, vertelt hij in een interview:

Ik had, dankzij dat Witsenhuis, geen financiële verplichtingen, had geen gezin, ging nooit met vakantie, had weinig verlangens. Leefde eigenlijk studentikoos, maar redde het met die vier maandeenheden (maandelijkse bijdragen Letterenfonds, PP). Later werden dat er overigens drie. Het waren zorgeloze jaren, financieel. Ik dacht weleens, misschien ben ik over vijf jaar rijk, of woon ik in Brazilië en heb ik een heel ander leven!’ Hij lacht nu heel hard omdat hij weet hoe het verder is gegaan.

Gewassen vlees, gepubliceerd in 1994, werd een doorslaand succes. Rosenboom vertrok een jaar eerder dan gepland uit het Witsenhuis, omdat hij van zijn verdiensten een eigen huis kon kopen.

Misschien vraagt u zich af waarom de regeling uitsluitend geldt voor schrijvers, en niet voor schilders? Dat zou mevrouw Witsen, zelf immers schildersweduwe, toch ook hebben kunnen bepalen? Dat klopt, maar zíj was het juist die voor de schrijvers koos. Want, zei ze, wanneer je ook schilders toelaat volgen onherroepelijk de poserende blote dames. En dat wilde ze niet in haar huis.

Schrijvers onderdak. Wonen in het Witsenhuis / Samenstelling en redactie Saskia de Bodt en Leo Jansen / 173 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2023

zondag 31 maart 2024

Het dwergnijlpaard in de vijver

Ieder jaar lijken de boekrecensenten er meer werk van te maken. Zo ook afgelopen januari. Al in de eerste twee weken van 2024 - de inkt van de nabeschouwingen over de beste boeken van 2023 was nauwelijks droog - hadden ze de voorbeschouwingen voor het nieuwe jaar al gereed, op basis van de voorjaars- en zomeraanbiedingen van de uitgevers. Het is altijd fijn om te zien wat er gaat verschijnen, ik zie dat als de voorpret van het lezen. Ik noteer de data van verschijnen van de must reads, de nieuwe boeken van mijn favoriete schrijvers en ander veelbelovend werk. Effectief lezen vergt naast rust ook een zekere voorbereiding. 

Voor Hans Bouman van de Volkskrant was de aankondiging van een nieuwe roman van de Japanse auteur Haruki Murakami, de eerste in maar liefst zes jaar, zelfs zo nieuwswaardig dat hij er een redactioneel stukje aan wijdde. Begrijpelijk, want Murakami is wat je noemt buitencategorie, een schrijver wiens wonderlijke wereld je geheel en al kan inpakken. De doorgewinterde liefhebber van zijn werk vindt het bijvoorbeeld doodnormaal dat het haringen kan regenen – in Kafka op het strand – of dat de onvergetelijk mooi beschreven, romantische slotscène van IQ84 zich afspeelt in een stadspark, onder een nachtelijke hemel waarin maar liefst twee manen naast elkaar staan, een grote gele en een iets kleinere mosgroene. 

Maar voor wie is verslingerd aan dergelijke betoverende taferelen zou het toch geen écht probleem moeten zijn dat de al wat oudere grootmeester, hij is nu 75, zes jaar lang niets publiceert. Want met zijn wereldwijde succes heeft hij school gemaakt. Zo ongeveer vanaf de vroege jaren negentig zie je steeds weer nieuwe jonge Japanse schrijvers opdoemen die in hun werk op de een of andere wijze door Murakami zijn geïnspireerd. En wier werk daardoor ook steeds vaker in het Nederlands beschikbaar komt. De liefhebber kan dus in die tussenliggende jaren - laten we ze voor het gemak de niet-Murakami-jaren noemen - gewoon op literaire ontdekkingsreis gaan bij die andere schrijvers.  

Yōko Ogawa (61) is zo iemand. Vorig najaar verscheen van haar, vijftien jaar na de Japanse editie, Het onvergetelijke jaar van Tomoko. Het is het verhaal van een 12-jarig meisje dat na de dood van haar vader, waardoor haar moeder zich genoodzaakt ziet een jaar te gaan studeren om een vak te leren, gedurende dat jaar onderdak vindt bij een tante en haar man in een stadje gelegen tussen Osaka en Kobe. Het is een opmerkelijk huishouden waarin ze terechtkomt: haar oom is eigenaar en directeur van een limonadefabriek; haar tante lijkt voortdurend een beetje afwezig te zijn, wat in haar karakter kan zitten dan wel in de meerdere glazen whisky die ze zichzelf dagelijks inschenkt; haar nichtje Mina heeft zwakke longen, de zorg voor haar is een dagelijks terugkerend ritueel; en dan is er nog een uit Duitsland afkomstige grootmoeder, oma Rosa, die samen met de eveneens bejaarde huishoudster mevrouw Yoneda de boel draaiende houdt. Een bejaarde tuinman onderhoudt het uitgestrekte park én verzorgt het opmerkelijkste lid van de familie, het in de grote vijver levende dwergnijlpaard Pochiko. 

Indien u op zoek bent naar een roman die bol staat van de actie, dan is dit niet het juiste boek. Gaat u daarentegen voor literatuur die je met de term 'poëzie van alledag´ kan aanmerken, dat zouden de avonturen van Tomoko u best eens kunnen aanspreken. Ofschoon ‘avonturen’ ook weer een groot woord is, want in het jaar dat Tomoko bij haar familie verblijft lijkt er nauwelijks iets wezenlijks te gebeuren. 

Iedere ochtend wandelt Tomoko met haar bijna even oude nichtje naar de lokale school. Om haar iedere onnodige inspanning te besparen legt Mina de korte afstand af  op de rug van Pochiko, terwijl de tuinman de leidsels strak in handen houdt. Een beeld dat je bijblijft. Op de dagen dat het meisje te ziek is en het bed met houden, neemt Tomoko voor haar romans mee uit de gemeentelijke bibliotheek. Tegenover de jonge bibliothecaris houdt zij de schijn op dat ze die boeken zelf leest. Met dat wat Mina haar erover vertelt lukt dat aardig. 

Van veel van de dingen die zich afspelen in het grote familiehuis ontgaat Tomoko de precieze betekenis. Wat gebeurt er tijdens het ‘lichtbad’ dat Mina met regelmaat ondergaat, en waarvoor zij ook Tomoko uitnodigt? En waarom is oom vaak voor langere tijd afwezig, iets waarover hij en zijn huisgenoten niet schijnen te willen praten? Tomoko doet daar een succesvol onderzoekje naar, wat voor haar de kwestie echter niet verheldert – voor ons als lezers wel. En die dreigende bosbrand, die geen echte brand lijkt te willen worden? Zelfs het verhaal dat ze wél kan bevatten, dat de vader van oom lang geleden uit liefhebberij in het park een kleine dierentuin stichtte waarvan het dwergnijlpaard de laatste overlevende is, heeft voor haar onbegrijpelijke kantjes. Het lopen over het kerkhof, in een hoekje van het park, waar de overige dieren in hun graf rusten, geeft haar een vreemde sensatie. 

Die talloze kleine dingen die Tomoko beleeft mogen dan wel klein zijn, in haar hoofd zijn ze dat niet. Het nieuwe, het deels moeilijk te bevatten én de opeenstapeling zorgen ervoor dat zij de logeerpartij heel intens beleeft. Het doet iets met haar. Een mooi coming of age avontuur dus, als je het per se een label wil geven.

Yōko Ogawa / Het onvergetelijke jaar van Tomoko / Vertaald uit het Japans door Luk Van Houte / 298 blz / Cossee, 2023